Lid worden? Inloggen!

Deze website maakte gebruik van cookies. We gebruiken enkel functionele cookies die er zijn er om de gebruiksvriendelijkheid van de website voor onze gebruikers te verbeteren. Wij maken GEEN gebruik van trackingcodes, of andere advertenties / marketing gerichte cookies. (Meer informatie). Klik op OK om akkoord te gaan met het gebruik van cookies.

OK

Vrijspraak voor vermeende terroristen

RobzQ - donderdag 5 juni 2003 - 14:01


0

In de megastrafzaak tegen twaalf vermeende terroristen zijn alle verdachten vrijgesproken van de ernstigste feiten waarvan zij werden verdacht. Twee verdachten zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van twee en vier maanden voor het bezit van valse documenten.

De ten laste gelegde feiten waren onder meer deelname aan een criminele organisatie, het vervalsen van reisdocumenten, het verlenen van hulp aan de vijand in tijd van oorlog en handel in verdovende middelen. Tegen hen waren gevangenisstraffen geëist die varieerden van zes maanden tot drie jaar. Tijdens de behandeling van de strafzaak had het OM de eerdere tenlasteleggingen gewijzigd en voor een aantal feiten vrijspraak gerequireerd. Voor vier verdachten had de rechtbank al eerder hun onmiddellijke invrijheidstelling gelast. Ook ten aanzien van de acht verdachten die nog in hechtenis zaten, heeft de rechtbank nu de onmiddellijke invrijheidstelling bevolen.

Met betrekking tot de gevoerde verweren tegen de werkwijze van het Openbaar Ministerie (OM) in het strafrechtelijk onderzoek, oordeelt de rechtbank dat er sprake is van fouten en onzorgvuldigheden aan de kant van het OM.

Op basis van informatie van de BVD, respectievelijk de haar opvolgende AIVD die via de landelijke officier van justitie terrorismebestrijding is overgedragen, heeft het penbaar Ministerie (OM) verdachten aangehouden en doorzoekingen verricht. Daarbij is een grote hoeveelheid boeken, documenten, video- en geluidsbanden in beslaggenomen. Mede door de samenvoeging van twee onderzoeken valt moeilijk te achterhalen waar wat is gevonden. De omvang van de hoeveelheid in beslag genomen materiaal en het feit dat dit materiaal in de Arabische taal geschreven en gesproken is, maken het weliswaar onvermijdelijk dat slechts een deel voor vertaling in aanmerking is gekomen. Door de gemaakte selectie kan echter een vertekend beeld ontstaan over het kader waarin de inhoud van de in beslag genomen stukken geplaatst moet worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze selectie onzorgvuldig genoemd kan worden. Daarnaast beoordeelt de rechtbank de wijze van presenteren van de stukken aan de deskundigen als onzorgvuldig.
De wijze waarop conclusies zijn getrokken in het overzichtsproces-verbaal over de organisatiestructuur waarin verdachten zouden hebben geopereerd en over de rol die iedere verdachte daarin zou hebben gespeeld, alsmede de wijze waarop de officier van justitie tijdens zijn requisitoir plotseling afstand heeft genomen van een aantal van deze conclusies, vindt de rechtbank onzorgvuldig en zorgwekkend. In geval de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring van ten laste gelegde feiten en tot strafoplegging, is compensatie in de vorm van strafvermindering op zijn plaats.

De onmogelijkheid om de van de BVD/AIVD afkomstige inlichtingen te kunnen beoordelen op herkomst en feitelijke juistheid, dient gevolg te hebben voor de beoordeling van van deze dienst afkomstig bewijsmateriaal. Voor het uitspreken van een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging ziet de rechtbank geen grond; wel is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de ambtsberichten van BVD/AIVD die zich in het dossier bevinden, niet mogen bijdragen tot het bewijs van enig verdachte ten laste gelegd feit, omdat die inhoud niet op herkomst en feitelijke juistheid kan worden getoetst.

Ten aanzien van de verdenking van negen verdachten van deelname aan een criminele organisatie overweegt de rechtbank dat, conform vaste jurisprudentie, daartoe sprake moet zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Van een dergelijk samenwerkingsverband kan gesproken worden als binnen dit samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan. De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar kan worden vastgesteld dat enkele van de verdachten contacten met elkaar onderhielden, maar dat noch uit de verklaringen van de verdachten, noch uit het geconstateerde telefoonverkeer, dan wel uit het bij de doorzoekingen aangetroffen materiaal valt af te leiden, dat verdachten deel hebben uitgemaakt van een samenwerkingsverband. Evenmin biedt het dossier voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een organisatie waarin de verdachten in een duurzame onderlinge samenwerking hebben geparticipeerd.
Voor conclusies als zou er sprake zijn geweest van een netwerkorganisatie, heeft de rechtbank in het dossier geen steun gevonden.

Ten aanzien van de verdenking van (de poging tot) hulpverlening aan de vijand in tijd van een oorlog of een gewapend conflict waarbij Nederland is betrokken, overweegt de rechtbank het volgende.

De vraag of Nederland in de tenlastegelegde periode in oorlog is geweest met Afghanistan en/of de Taliban en hun bondgenoten Al-Qaida en/of andere pro-Talibanstrijders beantwoordt de rechtbank ontkennend. De op grond van art. 96 van de Grondwet voorgeschreven toestemming van de Staten-Generaal voor een oorlogsverklaring is niet verleend. Vervolgens is de vraag aan de orde of er in de tenlastegelegde periode sprake was van een gewapend conflict waarbij Nederland was betrokken. Daarbij kunnen in Afghanistan een tweetal operaties worden onderscheiden, te weten de operatie Enduring Freedom en de ISAF-operatie tot het bewaken van de vrede en veiligheid in en rond Kabul. Naar het oordeel van de rechtbank is de ISAF-operatie niet aan te merken als een gewapend conflict als bedoeld in art. 107a van het Wetboek van Strafrecht, nu dit een vredebewarende operatie van de Verenigde Naties betreft waarbij Nederland niet optreedt als militaire partij en er ook geen vijand is.

Ten aanzien van de operatie Enduring Freedom is de rechtbank van oordeel dat deze operatie zonder twijfel een gewapend conflict ter individuele en collectieve zelfverdediging betreft tussen een internationale coalitie van landen (waaronder de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en - vanaf enig moment - Nederland) enerzijds en Afghanistan c.q. de Talibanregering anderzijds. Voor betrokkenheid van Nederland in de zin van art. 107a van het Wetboek van Strafrecht is daadwerkelijke militaire betrokkenheid van Nederland in dit conflict vereist. Over het moment waarop Nederland daadwerkelijk als militaire partij bij de operatie Enduring Freedom betrokken is geraakt, bestaat geen eenduidigheid.

Bezien vanuit de feitelijke gevechtshandelingen moet dit moment op zijn vroegst begin april 2002 zijn geweest. Voor één van de verdachten heeft dit vrijspraak tot gevolg omdat - wat er ook zij van diens eventuele activiteiten - de ten laste gelegde periode buiten die valt, waarin sprake was van deelname van Nederland aan een gewapend conflict. Ten aanzien van een andere verdachte, die een afscheidsboodschap op een cassettebandje zou hebben ingesproken, waarin verdachte onder andere aangeeft dat hij heeft besloten het martelaarschap aan te gaan, naar de 'jihad' te gaan en mogelijk te sneuvelen, overweegt de rechtbank dat het enkele inspreken van een cassettebandje met zodanige afscheidsboodschap geen begin van uitvoering is van een voornemen tot hulpverlening aan de vijand in tijd van (gemeenschappelijke) oorlog of gewapend conflict, dat niet als oorlog kan worden aangemerkt en waarbij Nederland is betrokken, zodat ook deze verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Mét de officier van justitie acht de rechtbank de volgende ten laste gelegde feiten aan een aantal verdachten niet bewezen: deelname aan een criminele organisatie, hulp aan de vijand in tijd van een oorlog of een gewapend conflict, het vervalsen van reisdocumenten, mensensmokkel, handel in verdovende middelen, overtreding van de wet Wapens en Munitie, heling van identiteitsdocumenten, valsheid in geschrift.